De vragen die iedere strafpleiter krijgt

Ergens medio 2006 werd ik beëdigd als advocaat. Inmiddels zijn we negen jaar verder en toch is er iets dat nooit verandert en ook nooit lijkt te veranderen. Toen ik negen jaar geleden op plekken kwam met meerdere mensen, een borrel, een verjaardag, in de kroeg en mensen vernamen welk vak ik uitoefende, waren er altijd een aantal vragen die ik kreeg die ik bijna kon voorspellen.

Diezelfde vragen kreeg ik acht jaar geleden ook, vier jaar geleden ook, vorig jaar nog steeds en ook nu zijn het nog steeds dezelfde. In het programma “Kijken in de Ziel: Strafpleiters” werden collega’s ook met deze vragen geconfronteerd en een enkeling verzuchtte ook dat hij de vraag inmiddels zo vaak had beantwoord en op zo veel verschillende manieren dat hij eigenlijk geen (nieuw) antwoord meer wist te verzinnen.

Om ervoor te zorgen dat ik mensen voortaan gewoon kan verwijzen naar mijn website besloot ik eens een artikeltje te wagen aan juist die vragen.

Vraag 1: Hoe KUN je nou iemand bijstaan die wordt verdacht van….

Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder recht heeft op rechtsbijstand. Dit artikel kent het recht absoluut toe zonder enig voorbehoud. Vrij vertaald: Een ieder heeft recht op verdediging, ongeacht de aard of de ernst van het misdrijf.

Een ander systeem is ook moeilijk denkbaar. Bij een strafzaak is het vaak een strijd tussen twee belangen. Aan de ene zijde het vermoedelijke slachtoffer (de aangever) en aan de andere zijde de vermoedelijke dader (de verdachte). Daarnaast speelt in sommige zaken ook nog het maatschappelijk belang.

Uiteindelijk is het een deskundig rechter die oordeelt over een zaak. Namens de maatschappij en de aangever worden de belangen behartigd door een deskundig officier van justitie. Het spreekwoordelijk spel kan niet eerlijk worden gespeeld als de verdachte als enige speler niet van deskundigheid kan worden voorzien. En daar zijn wij voor, om ook die kant van het speelveld deskundig te maken. Zodat het uiteindelijk draait om een deskundig officier tegenover een deskundige raadsman (of raadsvrouwe) en de beslissing genomen kan worden door een deskundige rechter. Enkele van deze uitgangspunten zijn behalve nationaal ook vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat gelijkwaardigheid der partijen (Equality of arms) en een eerlijk proces (Fair trial) noemt.

Natuurlijk is het zo dat de verdachten die ik bij sta soms worden verdacht van de meest ernstige feiten. Maar allereerst zijn het op dat moment nog “slechts” verdachten, die behalve de verdenking die tegen hen is gerezen allereerst ook nog mens zijn, met een eigen leven, een eigen sociale kring, een eigen achtergrond en een eigen verhaal.

Het is een misvatting dat het de taak van de advocaat is om de schuldige verdachte op vrije voeten te krijgen. Het is de taak van de advocaat om de belangen van diens cliënt zo goed mogelijk te behartigen.  Behalve “zo min mogelijk” straf te creëren kan het vanuit een ander oogpunt ook gelezen worden als een rechtvaardige straf creëren, dus ook niet te veel.

Tenslotte zijn wij het die de verdachte als enige een ware stem kunnen geven, in kunnen schatten welke aspecten van een persoon of diens leven of omgeving rechtens relevant kunnen zijn en ervoor kunnen waken dat de rechter van die aspecten kennis neemt alvorens zijn of haar oordeel uit te spreken.

Vraag 2: Hoe kun je nou iemand verdedigen waarvan je weet dat die schuldig is?

Voor een deel kan ik natuurlijk terugverwijzen naar het vorige antwoord, maar ik gok dat mensen, die deze vraag stellen, zich afvragen hoe je iemand probeert vrijgesproken te krijgen die ontkent (of zwijgt) terwijl je weet (bijvoorbeeld doordat hij/zij dat tegen je heeft gezegd) dat hij/zij het wel gedaan heeft.

Deze vraag bezit reeds een denkfout. Namelijk dat het enkele feit dat iemand tegen mij zegt dat hij/zij schuldig is automatisch het feit oplevert dat ik weet dat hij/zij schuldig is. Ik hoef maar naar één van de gerechtelijke dwalingen van de laatste jaren te verwijzen (bijvoorbeeld De Twee van Putten) om aan te tonen dat een bekentenis nog geen dader oplevert en bekentenissen ook vals kunnen zijn.

Een belangrijker aspect is echter dat je als advocaat jezelf moet voorhouden dat de vraag “Wat is er gebeurd?” in een zittingszaal ondergeschikt is aan de vraag “Wat kunnen we bewijzen?”. Het is ook een vraag die je kunt beantwoorden. Er zijn genoeg zaken die de afgelopen jaren de revue zijn gepasseerd, waarin noch ik, noch de officier, noch de rechtbank wellicht ooit zullen weten wat er nou is gebeurd. Wat er aan het einde van de lijn bewezen kon worden, die vraag konden we wel beantwoorden.

“Ja maar hoe zit dat dan als het bewijs er niet helemaal is maar je voelt gewoon dat hij/zij schuldig is?” krijg ik dan vaak terug. “Dan moet vrijspraak volgen” is het structurele antwoord. Want we veroordelen niet op “gut feeling”, we veroordelen (of oordelen) op feiten die vastgesteld kunnen worden. Ieder ander systeem doet de kans op het veroordelen van (achteraf) onschuldigen explosief stijgen en dat is, naar ik aanneem, een beweging waar niemand op zit te wachten.

Vraag 3: Dat rechtssysteem stelt toch niets voor hier? Levenslang geven en na een paar jaar staan ze weer buiten. En de tijd die ze binnen zitten is het net een hotel. We straffen veel te mild in dit land, vind jij toch ook?

Dat laatste, nee dat vind ik niet. Onderzoek heeft al jaren aangetoond dat wij hier in Nederland, vergeleken met de ons omringende langen, relatief hoog in de spreekwoordelijke boom zitten. Door veel mensen wordt ook een onjuiste maatstaf gehanteerd, namelijk door de straffen te vergelijken die de rechter oplegt in plaats van de straffen die echt worden uitgezeten.

Een voorbeeld ter verduidelijking. Iemand die in Nederland 12 maanden krijgt opgelegd dient deze 12 maanden uit te zitten. Iemand die in Nederland 24 maanden krijgt opgelegd dient daarvan 16 maanden uit te zitten. De overige 8 maanden kan hij/zij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld onder allerlei voorwaarden die de officier van justitie hem / haar kan opleggen. Iemand die 36 maanden krijgt opgelegd dient 24 maanden uit te zitten en kan ten aanzien van de resterende 12 maanden voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

In (bijvoorbeeld) België wordt iemand in vrijheid gesteld als een derde van de straf is uitgezeten. Iemand die daar 12 maanden krijgt is dus naar 4 maanden alweer buiten. Krijg je 24 maanden ben je naar 8 maanden weer thuis (in tegenstelling tot de zojuist genoemde 16 in Nederland). Krijg je 36 maanden opgelegd bij de Zuiderburen ben je na 12 maanden weer buiten. Dus als een Nederlandse rechter iemand veroordeelt tot 24 maanden gevangenisstraf en een Belgische rechter veroordeelt iemand voor hetzelfde feit tot 36 maanden, is laatstgenoemde 4 maanden eerder thuis dan zijn Nederlandse tegenpool.

Daarnaast is een vrijheidsstraf niet zo’n hotel als mensen denken. Door de versobering van het regime zitten gedetineerden vaak 23 uur per dag op cel. Mensen die denken dat dit een feest is zouden een keer moeten ervaren hoe het is om je vrijheid te verliezen. Ik stel voor om het een keer te testen. Sluit jezelf op in een (niet zeer grote) slaapkamer in je huis en kom er 23 uur lang niet af. Bedenk dan hoe het zou zijn om dat iedere dag te ervaren.

En tenslotte, om een van de grotere misverstanden weg te nemen, levenslang is levenslang in Nederland. Geen 20 jaar, geen 30, levenslang. Zoals Wim Anker een tijd terug mooi verwoordde “Je komt nog één keer naar buiten, maar wel horizontaal”.

Voor nu laat ik het bij deze drie vragen. Niet in de gedachte dat ik ze nu nooit meer zal hoeven beantwoorden. Maar wel in de gedachte dat zij die een antwoord (want het is slechts mijn antwoord) op vragen eens duidelijk beantwoord willen zien dat antwoord voortaan hier kunnen vinden.

– Marco Bos, 3 juli 2015